text
mocht u met de veerpont zinken
ik zal me u proberen voor te stellen
de geelgroene rochel op de drijver
de dode dieren in uw nek
en het drumstel onder uw velgen
de liefdes die u onder kragen houdt
de hoop op ander weer
die u zucht uit geteerde longen
de stront die onder de stoelzitting kleeft
dan opeens de ligfiets
de zilverjongen zonder benen.
de vrouw te licht om te kleden
de man die met zijn baard
tot tien kan tellen
de vrouw die haar kinderen pakt
en tegen alles in naar huis fietst
toch maar langs het pad waar vader hing
de volgepiste brandgang door
wat maakt hier verdomme
disney voor verschil
mocht u de overkant halen
klamp u op straat vast
aan de eerste de beste
en vertel dit verhaal
er is een gat gevonden op het mosveld
waar niets is uit te halen
en niets is in te stoppen
het heeft geen bodem
en er past geen deksel op
mannen hebben er aan lange touwen
de stadsdeelvoorzitter in laten zakken
tot het einde bereikt was
hij huilde toen hij werd opgehesen
en zegt niets anders meer
het was er waarachtig
wachten op het veer
Mensenvet op roestvast staal en op de klinkers alles wat niet meer geacht wordt ;
de munten, de ziekte, de kauwgom, de stijve zakdoek.
Dood in de winkelstraat
In betere tijden vond je hier nog een woedend lijk
Of een weggeteerde
De choreografie van lijdzaamheid behelst geen dans,
geen muziek en geen belang maar
doodzucht
Een brede stroom van aandeelhouders baant zich een schip op koers
In de klotshoek de spaander die
zo goed als het kut gaat
het verdriet naar rozen laat ruiken
Mochten we in de toekomst nog af moeten voeren
En laten we hopen dat het moet
Dan gaan we via de Kalverstraat
En zingen erbij
Niets is zo slecht of de mouw laat zich passen.
kalverstraat
hier schoot men de gedachte af
die onder luide lach
in de laadbak werd gesmeten
Vanuit het kruiphout zag ik
hoe de poten werden samengebonden
en ze over de stok ging
Twee dagen zat ik zo
zag hoe het spinsel mals werd
en onder borrels werd uitgekleed
tijdens de verdeling
hoorde ik op de achtergrond
de in bloeddorst losgebroken honden
Z
Op een maandag onder de sensodyne
In een auto met kanker
Werd ik ongeletterd
En bestond het woord niet meer.
Trok het geld naar een hoek van waaruit het schaterde
Lieten de handen alles vallen
Zoog de onderbroek de laatste sappen op
Sloten de verzekeringen zich af.
En beliep ik de stoeptegels weer
Via vaste patronen
maandag
ik weet het in dit huis wel
de halfzachte rolgordijnen
laten met yoghurt beschilderde bejaarden door
samen op weg
lemmingen
er is een veerboot gezonken
mensen staan op de romp
niet deze mensen
deze mensen drijven niet langzaam af
maar vallen een korte kreet
in de kroes gesmolten ijzer
ik weet in dit huis wel
hoe het gaat.
huis
er blijft water in de dakgoot staat
en wanneer je een fles op de vloer legt
in de goede richting
rolt hij naar de straat
het huis zinkt
even maar voor ze doormidden breekt
en het achtersteven
onder de grond verdwijnt
de vissen kunnen googelen
alle abonnementen lopen een jaar
het einde
van de dag zonder plicht
de bomen als kantoorlamellen
wiegen bruingerookt op de aardwarmte
asfalt laat zich in het gras rollen
de asla is uitgestort
er is niemand te missen
ik ben zo klein als ik groot ben
vis
dag
spookvlees
ratelbek
aalmens
apenrots
knip het op in pakketjes
vergruis die pakkketjes
strooi het uit
en denk dan dat het niet meer bestaat.
wat je zaait
houd je niet onder de grond
voor geld
slaan de mensen dood
spookvlees
Baar me een pop
die ik niet heb verwekt
maar uit mijn vezels is gekneed
spaanders spuugt
mijn rotte benen breekt
dit alles niet uit liefde
maar in een droge traan
van de keuringsarts
dan leeft het
dan leeft het
baar
De buurman zet de klikos rug
tegen buik in rijen
van vier
dat doe ik nu ook
het zal de klikos
worst wezen
dit is voor de vuilnisman
in het gelid meuren de bakken
nog als de ziekte
kliko
lijf dat kleeft aan kaalgevreten palen
palenpest
wat rot is wordt dik
als baarmoeder van klei
ik laat haar verzuipen want
ze werpt niet maar drijft af
en laat afstand achter met ogen in de rug
als waren het dadels vrat ze beendermeel
mondenvol
gretig als een botenbouwer
maar niets dat de spiegel ontstijgt
en geen kachel die brandt
rillen voor het weten en rillen voor het willen
vraat
en het huilen vergeten
de grond beweent al je botten
die wel in je aarden
maar het verdommen uit je te groeien
palenpest
home